Mijn ontmoeting met Theo en Wieteke

Mijn ontmoeting met Theo en Wieteke

Nu Theo Moody, de partner van Wieteke onlangs overleden is en Wieteke ernstig ziek was en afgelopen maandag overleed, gaan mijn herinneringen ver terug in de tijd.
 
Ik weet als jongetje van een jaar of vier-vijf dat mijn vader me meenam naar de Pasar Malams alwaar hij Wieteke van Dort ontmoette.  Ik kwam met hem in de Houtrusthallen en weet nog dat hij me ergens opzij van een podium neerzette, omringd door liefdevolle, zorgzame, mooi geklede Indische dames die zich over mij ontfermde. Ik rook er heerlijke geuren, genoot van de kleuren, de dans en muziek, at er de lekkerste dingen en waande me in het paradijs. 
 
Voor mijn vader,  oud-KNIL militair moet dat ook zo gevoeld hebben. Over de tijd van 1938-1950 dat hij in Nederlands-Indië sprak hij nauwelijks,  maar wanneer ik hem vroeg wat voor land Nederlands-Indië was, zei hij me “het was een mooi land”.
 
Dat moet welhaast zo zijn, want al dansend met Wieteke op ‘Nina Bobo’, ‘Terang Bulan’ en andere krontjong melodieën, danste hij op weg naar zijn eigen paradijs, zijn moederland. 
 
Mijn vader was sterk getraumatiseerd door de oorlog – de oorlog hield hem gevangen in zijn hoofd – maar wanneer hij vertoefde in de Indische en Molukse gemeenschap en zelfs kon dansen met Wieteke begreep en voelde ik ook hoe mooi Nederlands-Indië geweest moest zijn. Wieteke bracht hem weer even terug in zijn moederland. 
 
Dat Nederlands-Indië voor hem symbool stond voor zijn moederland had te maken met het feit dat zowel zijn vader als moeder op jonge leeftijd overleden, hij in een weeshuis terechtkwam en op jonge leeftijd tekende voor het Indisch Leger en vertrok naar Nederlands-Indië, onwetend wat het voor hem in petto zou hebben.
 
Na zijn gedwongen terugkeer naar Nederland in 1950 voelde hij zich als Nederlander ongewenst, hield hij zich stil daar men in Nederland geen tijd hadden tijdens de wederopbouw na WOII voor zijn verhalen.
 
Bovendien waren Lou de Jong en Joop Hueting degenen die slechts negatief over de Indische oorlogsveteranen spraken, hetgeen hem bevreemdend daar hij voor ‘orde, recht en veiligheid’ zijn beste krachten gegeven had voor zijn vaderland. 
 
Wat mijzelf overkwam, was dat het hoofd van mijn katholieke basisschool in Veldhoven me verbood om over WOII in Zuid-Oost Azië te spreken en me zelfs voor gek verklaarde.
 
Zoals ik al zei, introduceerde mijn vader me in zijn Indische en Molukse wereld in alle toonaarden en zorgde er zelfs voor dat ik zijn vriend Wim Kan ontmoette en mee ging protesteren toen Keizer Hirohito de koninklijke familie met een bezoek vereerde.
 
In mijn levensloop sloot ik tot aan de coronapandemie  af om over mijn ouders, vooral mijn vader en WOII in Zuid-Oost Azië te spreken uit angst misschien toch gezien te worden als wereldvreemd of zelfs gek.
 
Gedurende de coronapandemie besloot ik iedere dag een gedicht te gaan schrijven. Ik had het idee dit te doen als tijdverdrijf. Echter spoedig schreef ik duizenden gedichten over de corona-tijd, maar ook over mijn vader en Nederlands-Indië.  Een oud Indisch klasgenootje moedigde me aan om de tijd dat mijn vader in Nederlands-Indië had doorgebracht in gedichten te vangen. Zij zou er Indische kunstwerken bij plaatsen en zo ontstond “Melati Putih,  over leven”.
 
Ik dacht dat zodra de coronapandemie afgelopen zou zijn, het dichten vanzelf zou stoppen. Niets was minder waar.
 
Op een vrijwel natuurlijke wijze ontstond “Gordel van Smaragd”, een soort levensreis naar Indonesië, maar van achter naar voren lezend word je getuige van ons koloniale verleden en kom je zelfs mijn peetoom, SVD-priester nog tegen die in 1938 Soekarno in ballingschap op Ende / Flores ontmoette en met hem bevriend raakte.
 
Toen ik een ordner vol gedichten had, zocht ik contact met Wieteke van Dort of zij de dichtbundel in wording taalkundig zou kunnen corrigeren. We maakten een afspraak. Ik reed op 26 mei 2021naar Den Haag, kocht nog spekkoek en belde uiteindelijk aan bij Wieteke en Theo. Ruim 50 jaar geleden was het dat ik haar gezien had, maar dan dansend met mijn vader.
 
Beiden hadden zich in de tijd vergist, moesten nog even naar een gezondheidstherapeut, maar lieten me plaats nemen in hun huis. Ik werd allerhartelijkst ontvangen en na terugkomst maakte Wieteke thee, aten we spekkoek en nam Wieteke mijn gedichten zeer serieus door. Theo werd nieuwsgierig en vroeg me hoe ik zo sterk aan het dichten was geslagen. Ik vertelde me over de coronapandemie, maar zei hem eerlijk me wel zorgen te maken over het dichten daar er wel 8 gedichten op een dag ontstaan. 
 
Hij vroeg me op zijn beurt of ik op jonge leeftijd therapeutische hulp had gehad voor de trauma’s die van mijn vader op mij waren overgegaan.  Ik zei hem dat dit niet het geval was, maar dat het schrijven van gedichten verhelderend en helend werkte.
Ik twijfelde wel of ik misschien toch gek geworden was; hij lachte en schudde zijn hoofd. “Nee Léon, blijf schrijven. Voor jou een manier om je trauma’s te verwerken”.
Wieteke vulde nog aan dat Theo haar partner, maar ook haar therapeut was om een en ander een plek te kunnen geven en te verwerken.
 
Voor haar is zingen en dans, maar voor mij dichten, schrijven en zingen een uitlaatklep. 
 
Bij het weggaan zeiden ze me nog “jouw vader is een engel geworden en kijkt voldaan naar wat je thans doet”. 
 
We namen afscheid en in juni 2023 werd “Gordel van Smaragd” ter wereld gebracht, ter nagedachtenis aan mijn vader.
 
Afgelopen week bood ik Kolonel Gerard van Kuijck van het Koninklijk tehuis voor oud-militairen en van het Museum Bronbeek “Vergeten verbinding. De Tweede Wereldoorlog in Zuid-Oost Azië” aan, het gevoel hebbend niet langer gek te wezen. 
 
Ook met hen deel ik een wereld, blijft Theo mijn stimulans om te blijven schrijven voor de rest van mijn leven. 
 
Ik hoop dat ik binnenkort gedichten over Wieteke en Theo in mijn dichtbundel “Schakels van Smaragd” te kunnen toevoegen resp. te kunnen uitbrengen, en mijn leven een dansfeest blijft temidden van mijn vrouw, familie, vrienden en kennissen.